vrijdag 18 februari 2011

CARNAVAL: PRET, BLOED en Tranen (2009)

Uitgedost in een gigantische witte albino-Afro-pruik ging ik carnaval vieren. Ik zou slechts één avondje gaan, want vier dagen non-stop bier drinken dwars door een almaar aanzwellende kater heen trek ik toch niet meer zo goed als vroeger. Ik had ZIN in deze avond en uitermate vrolijk en fanatiek gingen we dan ook op stap. “We”, staat hier voor; Ikzelf (de albino-Afro), Snorro (een zwakke afgezant van Zorro) en Griet Titulaer (een onverwachte ‘come back’).

Onze eerste, voorzichtige hossende bewegingen door het Bossche centrum voelde op het begin wat ongemakkelijk aan. Het was immers alweer een jaar geleden dat we deze polonaise-moves hadden gemaakt en daarnaast hadden we nog geen druppel alcohol genuttigd. Maar, daar kwam al snel verandering in. Ik kreeg van Snorro twee biertjes in mijn handen gedrukt om het wachten in de rij om het café binnen te komen wat aangenamer te maken. Ook daarna ging het gezellig los op goedkope hoempapa muziek. Ik heb eerst heerlijk gedanst met een dikke zweterige clown en daarna nog pirouettes gedraaid met de mannelijke versie van Roodkapje. Op een kleine aanvaring met Miss Piggy in het toilet na, was het tot dan toe een uitstekende avond.

Griet, Snorro en ik gingen het ene café in en het andere café weer uit. Dit ging een lange tijd goed totdat ik ze plotseling beiden kwijt was. En dat niet alleen, ik was mezelf een uur geleden ook al verloren. Wat blijkt uit de verdere voortzetting van deze avond.

Ietwat onthutst keek ik om me heen, maar zag geen bekenden. Tenminste niet die ik zo gelijk kon identificeren. Snorro en Griet waren in geen velden of wegen meer te bekennen. Maar, dat mocht de pret niet drukken vond ik, dus opgewekt springend sloot ik mij aan bij een grote groep mensen die trommelend op djembés en met vrolijke fluitjes in hun mond lekkere Afrikaans beats produceerde. Daar voelde ik me met mijn witte Afro look wel bij thuis. ‘Yiehaa, Yoehoo’!, kon ik nog roepen voordat ik achterover, met mijn benen in de lucht op straat terecht kwam. Dat had ik niet zien aankomen. Vlug en een beetje verdwaasd krabbelde ik weer overeind en besloot dat het beter was om mijn fiets op te sporen en naar huis te gaan.

Een jongen en een meisje die mij hadden zien vallen, vroegen me nog of alles goed was en of het niet beter was om te gaan lopen en of die fiets eigenlijk wel van mij was. Maar, na vijf minuten vloekend aan mijn slot te hebben gemorreld kreeg ik mijn fiets toch eindelijk mee naar huis. Nu ik het plan had om naar huis te gaan, wilde ik ook niets liever! Ik kon mijn flat verbazingwekkend goed terug vinden, maar nu moet je weten dat je bij ons met je fiets eerst een trapje af moet, voordat je de fiets netjes in de berging kunt zetten. Normaal gesproken is dat al ietwat gevaarlijk, maar nu dacht ik geen seconde na en vloog met mijn fiets het trapje af. Ik vloog letterlijk, maar dat duurde niet lang. Hard klapte ik met mijn gezicht op het grijze beton in de kelder van onze flat. ‘Aauuww’!, jammerde ik. Ik duwde mijn fiets van me af, die kromgebogen in een hoek belandde. Mijn pruik lag als een dode poedel in de andere hoek. Ik spuugde slijmerige spetters bloed op de grond en likte over mijn opgezette bovenlip. De smaak van ijzer, snot en zoute tranen. Huilend, misselijk en op handen en voeten klauterde ik de vier trappen op naar huis waar carnaval voor mij boven mijn rode schoonmaakemmertje eindigde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten