vrijdag 14 september 2012

In verband met tijdelijk inspiratie gebrek, iets uit de 'Oude Doos'


BOUT FEEST

Ik ben een held op sokken. Een grote bek met een petieterig hartje. Een vrolijk, lachende danser die soms het liefst wegkruipt in het onzichtbare hoekje van de bank. Tis niet helemaal mijn feestje dit. Ik beweeg mezelf langs de rand van de groep. Een wild dansende massa vol zwaaiende armen en stampende voeten. Meisjes die geestdriftige gezichten trekken met getuite lippen. Jongens die zwetend op hun knieƫn kushandjes uitdelen.

Een jongen knijpt met zijn rechter duim en wijsvinger in zijn neus. Met zijn linker arm steekt hij dwars door de cirkel die zijn andere arm met zijn neus gemaakt heeft. Hij doet een olifant na op de trompetten die uit de boxen van de platenspeler schallen. Een blije kinderlijke olifant die tegelijkertijd probeert zwoel te kijken. Jazz… ook al niet mijn muziek.

Maar in plaats van weg te kruipen in dat alleenige, maar aantrekkelijke hoekje, knoop ik praatjes aan met andere feestgangers. Met Engelssprekende meisjes die oh-zo-interessant op uitwisselingsproject zijn. Engels is fucking ook al niet mijn sterkste kant. Ik dans mee op de automatische piloot. Ik sluit zelfs even mijn ogen, om me in te leven in het hele gebeuren. Ik lach veel en probeer mijn uiterste best te doen om niet alleen langs de rand te staan staren. Te voorkomen dat anderen denken dat ik mij niet vermaak. Of nog erger, dat mij termen toebedeeld worden als ‘saai’ en ‘ongezellig’. Instinctief, oenig gedrag om niet buiten de groep te vallen.

Wat ben ik toch een prutser. Was ik maar in Snorkelland, in de diepe zee. Ik baal ervan dat ik hier sta en niet met mijn voeten onder een koud watervalletje met madeliefjes naast me waar ik een kransje van kan rijgen.

Ik word aangesproken door een man, een versleten hippie van eind veertig. Hij heeft zijn lange dreads bij elkaar gebonden met een stoffen band, oud roze. Een vergeten kleur. Onder aan zijn kin bungelt een rommelige sik. Hij is klein, Ik hoef niet op mijn tenen te staan om hem recht in zijn blauwe ogen te kijken. “Tis niet helaal jouw feestje, of wel, constateert hij?” Kennelijk zijn mijn pogingen om mijn ongemak te verbloemen niet erg goed gelukt. Ik val door de mand. Een mand van onecht vermaak.

De vriendelijke hippie met zijn rake opmerking kijkt me lachend aan, waarop ik zeg: “Nee dit is inderdaad niet mijn feestje. En nu je het zo vraagt, zie ik geen reden meer om niet linea recta de nachttrein terug naar huis te nemen”. “Dag”, zeg ik en kus hem op zijn wang. Zijn sik kriebelt mijn oor. Ik pak mijn jas en loop naar buiten de koele nacht in. Het heeft net geregend. De zwarte straatklinkertjes blinken ervan.